De wintereik heeft een slanke groei met een meestal recht omhoog lopende stam en een zeer regelmatige verdeling van de zijtakken. De zomereik heeft een korte knoestige stam. De bladeren van de wintereik lopen twee weken later uit dan die van de zomereik en blijven in de herfst twee weken langer groen. De eikels van de wintereik hebben geen of heel korte steeltjes; die van de zomereik hebben stelen van 2 tot 6 centimeter.
Zowel de zomereik als de wintereik komen in Nederland van oudsher voor. De gematigde streken van het noordelijk halfrond tellen circa 200 soorten eiken. Over de hele wereld zijn het er misschien wel 600, waarmee de eik een zeer soortrijke boom is. De eik heeft vanaf 1.000 jaar voor Chr. grote wouden gevormd in Europa maar heeft veel terrein prijsgeven aan civilisatie en houtwinning. Eiken zijn vaak aangeplant in de vorm van singels en wallen. De eikenwallen brachten de bezittende klasse jachtgenoegens, want de struwelen waren breed en dicht genoeg om allerlei wild en gevogelte te herbergen. Bovendien was er een voortdurende behoefte aan brand- en stookhout. De boeren hadden ook belang bij dergelijke struwelen (het ‘akkermaalshout’) als klimaatbeschuttende omheiningen van hun akkers. En ook zij konden er gebruik van maken. Met het boerengeriefhout konden ze hun huizen warmstoken of er hekwerken en houten gereedschappen van maken.
De eikels zijn een belangrijke bron van voedsel voor een aantal vogelsoorten, voor roodwild, wilde zwijnen, eekhoorns en muizen. Schors en eikels zijn ook belangrijke grondstoffen voor de productie van looizuur.
04 11 2005
Deze webpagina's zijn gemaakt door de leden van het Genootschap het Levende Huis uit Almere. De pagina's geven informatie over de bijzondere bomen en de geschiedenis van deze jongste stad van Nederland.